Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP1125

Datum uitspraak2004-06-09
Datum gepubliceerd2004-06-09
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307506/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Susteren (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het gewijzigd uitvoeren van de op 7 september 2001 verleende bouwvergunning voor het wijzigen van de voorgevel van het pand [locatie] te Susteren (hierna: het pand).


Uitspraak

200307506/1. Datum uitspraak: 9 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 oktober 2003 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Susteren. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Susteren (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het gewijzigd uitvoeren van de op 7 september 2001 verleende bouwvergunning voor het wijzigen van de voorgevel van het pand [locatie] te Susteren (hierna: het pand). Bij besluit van 24 april 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 21 januari 2003 herroepen en zichzelf alsnog onbevoegd verklaard om op de aanvraag om bouwvergunning te beslissen. Bij uitspraak van 7 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 november 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 8 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.F.C.M. Mulders, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Scheepers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De aanvraag om bouwvergunning van appellant van 11 september 2002 strekt tot legalisering van het schilderen van de voorgevel van het pand. Vast staat dat het college niet binnen de in artikel 46, eerste lid van de Woningwet (hierna: de Woningwet), zoals deze gold tot 1 januari 2003, neergelegde termijn van dertien weken op de aanvraag van appellant heeft beslist. 2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in dit geval geen bouwvergunning van rechtswege, als bedoeld in artikel 46 van de Woningwet, is ontstaan. 2.3. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Deze bepaling laat geen ruimte voor een beslissing door burgemeester en wethouders ingevolge dit artikel dan wel voor het ontstaan van beslissingen van rechtswege bij het achterwege blijven of niet tijdig nemen van zulke beslissingen, indien het niet gaat om bouwen in de zin van de Woningwet. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen – bijvoorbeeld in haar uitspraak van 11 maart 1999, nr. H01.98.1362, BR 1999, p. 789 – kan het schilderen van een woning niet als bouwen in de zin van die wet worden aangemerkt. Hieruit volgt dat een bouwvergunning van rechtswege, als bedoeld in artikel 46 van de Woningwet, nimmer is ontstaan. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. 2.4. Hetgeen verder door appellant naar voren is gebracht met betrekking tot de relatie tussen het (alsnog) onbevoegd verklaren van het college om op de aanvraag om bouwvergunning te beslissen en de (eventuele) aanschrijving op grond van artikel 19 van de Woningwet, kan buiten beschouwing blijven, aangezien dit zich richt tegen de door de rechtbank ten overvloede ter voorlichting van appellant gegeven overwegingen. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Van Roosmalen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004 53-439.